Jakob de Jong: schaatser, pacifist en mensenredder
‘Werd ons anderen de stroom wel eens wat breed, hij telefoneerde vol opgewektheid: “Ik heb weer veertig Russen.”’
Jakob de Jong: schaatser, pacifist en mensenredder
Wim Zonneveld
Eind jaren twintig arriveren doopsgezinde emigranten uit Oost-Europa in Nederland, enkele honderden per jaar. Ze ontvluchten de vervolging en de hongersnood die hen teisteren in Rusland en Oekraïne. Via Rotterdam reizen ze door naar Noord- en Zuid-Amerika, daarbij ondersteund door het Hollandsch Doopsgezind Emigranten Bureau. Vooraanstaand lid van het Bureau is de Rotterdamse papierfabrikant Jakob de Jong. Afkomstig uit Westzaan, volgt hij veertig jaar eerder een bedrijfsstage in Hamburg en wordt daar de eerste officieuze wereldrecordhouder op de 3.000 meter hardrijden op de schaats. Later, in Rotterdam, wordt hij pacifistisch politicus en redder van mensen in nood.[1]
Op 18 februari 1886 schrijft Het Nieuws van den Dag dat aan de Friese vice-voorzitter van de Nederlandsche Schaatsenrijdersbond, ‘den heer Mr. Salvador, te Leeuwarden’[2] een fraaie medaille is toegezonden, met daarbij het verzoek om die namens een gezelschap in Hamburg verblijvende Nederlanders uit te reiken aan ‘T. B. Veninga, kweekeling aan de normaalschool te Leeuwarden’, aangezien hij in januari van dat jaar in internationaal gezelschap tweede en derde plaatsen heeft geboekt bij schaatswedstrijden op het Heiligengeistfeld aldaar. De vormgevers van de prijs hebben stevig uitgepakt:
‘De medaille heeft 3½ centim. middellijn en is zeer fraai bewerkt; op de eene zijde is het wapen van Hamburg, waaronder een schaats, omgeven door het randschrift: Hamburger Schlittschuhläufer Verein von 1881. Aan de keerzijde is een met ornement versierd ovaal, om daarin den naam van den winner te graveeren, en daaromheen een lauwerkrans, waarboven in gothische letters: Ehrenpreis. Bij de medaille is gevoegd een 3 centimeter breed lint, half rood en half wit, de kleuren der stad Hamburg.’[3]
‘Kweekeling’ Veninga is Tjeerd Bonnes Veninga (1866-1914) uit het Friese Giekerk, die in Leeuwarden een leraarsopleiding volgt. Hij doet als debuterend hardrijder van zich spreken bij de eerste internationale langebaanwedstrijd in Nederland, op 28 januari 1885 op de Groote Wielen bij Leeuwarden. Een hele lading Friese rijders elimineert in een knockout-systeem op de mijl (1609 m.) al vroeg in de wedstrijd de drie overgekomen Engelsen. Veninga, achttien jaar oud, wordt eervol vierde. Hamburg is in deze tijd het belangrijkste continentale schaatscentrum, met meerdere banen en clubs, en dat is waar de Friezen vol zelfvertrouwen een jaar later naartoe trekken.
Op 22 en 23 januari 1886, op het Heiligengeistfeld in St. Pauli, met ook deelnemers uit Duitsland en Scandinavië, levert Veninga in een vierkamp (twee maal de mijl en 3500 m.) opnieuw een puike prestatie door weer te eindigen bij de vier rijders van de slotafstand. Vooral deze afsluitende 3500 m. valt op: tweede achter de Noorse topper Axel Paulsen, in 7.14.6 om 7.30.0, maar hij blijft de Noor Carl Werner en zijn sterke mede-Fries Benedictus Kingma voor. Het is meer dan genoeg voor de medaille als ‘blijk van waardeering van de wijze waarop hij in het buitenland den nederlandschen naam heeft opgehouden.’
In januari 1887 doet Veninga het nog eens over in Hamburg (vierde, winnaar is de nieuwe Paulsens talentvolle Noorse concurrent Harald Hagen), maar daarna wordt het minder, waarschijnlijk omdat hij zijn maatschappelijke carrière laat voorgaan. Die ligt overigens niet in het onderwijs. Nadat hij zijn vader is opgevolgd als koopman-winkelier in Giekerk, is hij er vanaf 1897 ‘gemeente-ontvanger’, een functie die hij tot aan zijn overlijden in 1914 bekleedt.
Arij Prins in Hamburg
Veninga’s medaille is een sympathiek initiatief van een flinke kolonie van elf Nederlanders die in het bericht in Het Nieuws van den Dag ook met name worden genoemd: ‘Jhr. Cornets de Groot, L.N.A. van den Berg, G. van Dissel (Nederlandse consul), I.T. Reelfs, J.N. de Jong, C.J. Uithof, J.A. Laan, W.A. Dekker, J.W. Dekker, G.N. Vis en Ary Prins.’ Zij zijn in Hamburg voor zaken, met een eigen bedrijf in de internationale handel, als vertegenwoordiger van een bedrijf in Nederland, of om de kneepjes van het vak te leren in handelsstages.
De bekendste uit het rijtje is Arij Prins (1860-1922), die er van september 1885 tot 1905 zaken doet namens de Schiedamse kaarsenfabriek Apollo van zijn vader. In zijn vrije tijd is Prins, met aan vader- en moederkant kunstzinnige familie, een jonge literator. In 1882 heeft hij gedebuteerd in het familietijdschrift Eigen Haard, waarna hij in 1885 enige faam opbouwt met een bundel ‘naturalistische schetsen’, gepubliceerd bij Mouton in Den Haag. Begin jaren tachtig raakt hij bevriend met de jonge sportenthousiaste publicist Frans Netscher, en met Lodewijk van Deijssel, met wie hij een jarenlange briefwisseling voert. In Prins’ Hamburgse periode bezoeken ze elkaar over en weer. [4]
Van jongs af aan sportief (‘wandelen, vissen, roeien en schaatsen’[5]), integreert Prins soepeltjes in de Hamburgse sportwereld. Al snel wordt hij een drijvende kracht in de Schlittschuhläufer Verein von 1881, die jaarlijks de januariwedstrijden op het Heiligengeistfeld organiseert. In juli 1892 wordt hij op het Eerste Internationale Schaatsenrijderscongres in Scheveningen gekozen tot secretaris van de daar opgerichte Internationale Eislauf Vereinigung (de huidige ISU), onder voorzitterschap van Pim Mulier. Hij richt in 1893 de Hamburg-Altonaer Eissportverrein op en is een gewaardeerd jurylid-tijdwaarnemer bij wielerwedstrijden. Prins’ biograaf S.P. Uri beschrijft in 1935 een wielerwedstrijd die Van Deyssel samen met Prins bezoekt: ‘De beste renners kwamen in de pauze naar Prins toe, en Van Deyssel deelt met zekere trots mee, dat ze hem aanzagen voor een Amerikaansen renner, omdat hij destijds zijn arm in een verband droeg.’
Prins is van 1896 tot 1905 bestuurslid van het Deutsche Eislauf Verband en in het blad Der Eissport schrijft hij over zijn ervaringen op reizen naar Amerika en Rusland. Dat blad herdenkt hem in 1922 bij zijn overlijden:
‘Arij Prins war ein Sportsmann im besten Sinne des Wortes, mit einer ganz vorzüglichen Beobachtungsgabe. Neben Hamburg-Altona ist ihm der Deutsche Eislauf-Verband zu grossem Dank verpflichtet.’[6]
Jakob de Jong – wedstrijdrijder
Hoewel zelf geen gekende wedstrijdrijders, zullen de leden van de Nederlands-Hamburgse kolonie ongetwijfeld af en toe op het opgespoten Feld de ijzers hebben ondergebonden. Maar één ontpopt zich als een uitzondering: J.N. de Jong, middenuit het rijtje sympathieke Veninga-supporters van januari 1886, stort zich wel degelijk in het wedstrijdgewoel. Het dagblad De Tijd van 17 januari 1887, in de winter na Veninga’s zo gul beloonde prestatie, bevat het volgende bericht: ‘Bij de jl. Zondag gehouden hardrijderij op schaatsen bij Hamburg was in de eerste afdeeling de heer Jacob R. De Jong, uit Nederland, overwinnaar, die tweemaal de buitenbaan aflegde = 1500 M. in 4.40 minuten; voorts in de derde afdeeling, 3000 M., weder de heer De Jong, in 9.36 minuten.’[7]
De wedstrijdbaan op het Heiligengeistfeld heeft een merkwaardige, driehoekige vorm (zie afbeelding 3) en, hoewel de mijl rond deze tijd de populairste afstand is, worden daarop op deze zondag, misschien omdat het op dat moment iets beter past, afstanden verreden die later standaardonderdelen zullen worden van het internationale meerkamp-repertoire: de baan twee maal rond is 1500 meter, dubbel zoveel geeft 3000 meter.
Het bericht in De Tijd vormt alle beschikbare informatie over de wedstrijden in Hamburg van zondag 9 januari 1887. Jacob N. de Jong ‘uit Nederland’ (de middelste R. in het wedstrijdverslag zal het gevolg zijn van verminkende telegrafie) is een twintigjarige, tijdelijk in Hamburg verblijvende, jongeman uit Westzaan. Zijn aanmelding als wedstrijdrijder is mogelijk aangewakkerd door het enthousiasme van Arij Prins en de prestaties van leeftijdgenoot Tjeerd Veninga. Hij zet als eerste Nederlander een tijd neer op de 1500 meter, en zijn 3 km. in 9.36 is de eerste waar ook ter wereld geregistreerd – en dus een wereldrecord. Het is een officieus wereldrecord weliswaar, bij het nog ontbreken van een overkoepelende bond of een internationaal reglement, maar toch!
Het record houdt maar kort stand, want op 8 februari snelt de Duitse topper J.H. Harms op dezelfde baan naar 7.00.25. Op de 1500 meter, dan inmiddels door de IEV erkend, rijdt Jaap Eden in december 1892 op het bevroren Paterswoldse Meer naar het eerste officiële wereldrecord van 2.35.
Zaankanters in Hamburg
Jacobus Nicolaas ‘Jakob’ de Jong, geboren op 7 december 1866 in Westzaan, komt in 1884 naar Hamburg voor een handelsstage en is er een van de jongste leden van de Nederlands kolonie. Hij is de zoon van Pieter Gerbrandsz. de Jong (ca. 1831-1890), die met zijn broer Jacobus (1842-1893) onder de bedrijfsnaam Gebrs. De Jong een aantal papiermolens in de Zaanstreek runt.
Onder Veninga’s elftal Hamburgse supporters is een opvallend contingent dat afkomstig is uit de Zaanstreek. Jan Adriaan Laan (1848-1918), waarschijnlijk ter plekke op zakenreis, is een telg uit een Zaans geslacht van pelmoleneigenaars; hij vergaart in deze branche met zijn familie in de loop van een paar decennia een fortuin en gaat de politiek in, als lid van Provinciale Staten en daarna de Eerste Kamer. Johan Willem Dekker (1869-1949) en Willem Alexander Dekker (1870-1960) zijn tienerzoons van Jan Alexander Dekker, eigenaar-directeur van een chemiebedrijf (soda, hars, chloor) in Wormerveer, waaruit na 1885 de zeepziederij De Adelaar voortkomt, met de zoons in de directie.[8]
Gerhard Nicolaas Vis (1866-1925) uit Zaandijk is de zoon van Jacob Pietersz. Vis, internationaal handelaar in zaden oliën; hij studeert van 1882 tot 1886 chemie in Hamburg, promoveert in 1889 aan de Universiteit van Freiburg, doet daar succesvol onderzoek naar pijnstillers (waarvan er een bekend wordt als ‘Analgeen Dr. Vis’) en maakt carrière in de vestiging van het Belgische chemiebedrijf Solvay in Cuise-la-Motte bij Compiègne boven Parijs.
De Hamburgse Zaankanters zijn van huis uit veelal Doopsgezinden, of ‘Mennisten’: volgelingen van de zestiende-eeuwse Friese hervormer Menno Simons. In zijn eigen interpretatie van de Lutherse reformatie legt Simons de nadruk op de persoonlijke beleving van het geloof, het afwijzen van zowel kerkelijk als werelds gezag (inclusief dienstweigering), naastenliefde en charitas, vredelievendheid en geweldloosheid. De mennisten laten zich gewoonlijk op latere leeftijd nog dopen om deze levenshouding te bevestigen. Rondtrekkende doopsgezinden in de Zaanstreek zorgen er voor veel aanhang. Een van de bekendste negentiende-eeuwse Zaanse doopsgezinden is de van oorsprong Friese dominee Simon Gorter (1838-1871), de vader van de schrijver-dichter Herman Gorter.[9]
In Hamburg kunnen de doopsgezinde Zaankanters goed terecht bij het Luthers georiënteerde, en daarmee levensfilosofisch aanverwante, gezin van de rentenierende scheepsbouwer Cornelius Christian Heinrich Johns (1820-1901). Johns en zijn gezin zijn aanhangers van het ‘coöperatieve socialisme’ van de Britse katoenfabrikant Robert Owen (1771-1859) die wel de vader van het Britse socialisme wordt genoemd, vanwege zijn ijver voor betere werk- en leefomstandigheden en aanvaardbaarder uren voor de Britse arbeiders. In Nederland is diezelfde Owen een inspiratie voor het ‘utopisch socialisme’ van iemand als Frederik van Eeden.
Van Jan Marinus Vis (1856-1918) , een oudere broer van de eerder genoemde chemicus Gerhard, is bekend dat hij in de jaren zeventig enige tijd bij de Johns’en verblijft en door hun kunstlievendheid wordt gestimuleerd in zijn (overigens nooit tot grote hoogte reikende) literaire aspiraties.[10]
Jakob de Jong verkeert midden jaren tachtig in dezelfde kring. Hoewel concrete informatie ontbreekt, was hij daarin duidelijk meer dan een passant: hij zal blij en vereerd zijn geweest om na zijn terugkeer in april 1888 op 12 maart 1891 in Zaanstad te trouwen met een dochter Johns, de flink wat oudere Eleonora Annie, geboren op 19 mei 1849 in Hamburg.
Wedstrijdrijder 1887-1889
Jakob de Jong is in de jaren 1887-1888 op plaatselijk niveau enige tijd een Hamburgse schaatscoryfee. Op 17 januari 1887 neemt hij, in de marge van de internationale wedstrijden met de Noor Hagen en Tjeerd Veninga, deel aan de ‘2064 M.’, een merkwaardig ogende afstand die mogelijk bepaald wordt door de vorm van de Hamburgse baan. Hij wordt tweede, achter de Duitser Emil Strathus, met de tijden 4.47 om 5.05. Op 25 januari 1888 wint hij op het Heiligengeistfeld bij een Nationallauf over 1716 m. en 2625 m. (de afstanden worden inderdaad zo gerapporteerd), nipt voor Gustav Landahl, een Hamburgse Noor, met een dag later de resultaten net andersom tussen dit duo. Nederlandsche Sport vindt zijn tijden (4.04.5 en 6.01.0) ‘buitengewoon mooi’ en ‘[b]eide heeren gaven dan ook wat zij konden’.[11] Tenslotte wint hij op 19 februari van dat jaar een 3 km. op de baan van Hamburg-Borgfelde, in een onbekende tijd.
Teruggekeerd in Westzaan meldt hij zich bij het eerste officieuze wereldkampioenschap hardrijden, georganiseerd door de Amsterdamsche Sportclub op 8 en 9 januari 1889 op het Museumterrein. Hij eindigt in dit internationale gezelschap in de achterhoede: ½ mijl in 1.40 (16), 1 mijl in 3.30.2 (15) en 2 mijl in 7.35.2 (8). De Rus Aleksander Panshin en de Amerikaan Joe Donoghue zijn de sterksten, maar in een toernooi waarin de kampioen alle drie verreden afstanden moet winnen, houden zij elkaar zodanig in evenwicht dat geen van beiden de titel binnenhaalt.
Van Westzaan naar Rotterdam
Jakob wordt in 1888 firmant van het Zaanse papierproductiebedrijf van zijn familie: Gebrs. De Jong. Ter gelegenheid van zijn huwelijk met ‘Nora’ Johns trakteert hij het personeel op een uitje per boot naar Amsterdam. Hij wordt een centrale figuur in het plaatselijke openbare leven. Bij de Zaanse nijverheidstentoonstelling van 1896 regelt hij sportwedstrijden en hij wordt voorzitter van zowel de Wielrijdersvereeniging Wilhelmina (die wieler-‘polo’ organiseert in Zaandijk) als van de Westzaanse IJs- en Schaakvereeniging. Hij wordt in 1899 als ‘liberaal’ gekozen in de Westzaanse gemeenteraad. In 1901 is hij, samen met onder meer J.M. Vis, lid van een ‘boycotcomité’ voor ‘weigering van arbeid aan boord van Engelsche schepen, zoolang de gruwelijke oorlog in Z.-Afrika voortduurt’; en hij treedt op als bestuurslid van ‘de Maatschappij tot opvoeding van weezen en andere minderjarigen in het huisgezin’.[12]
In 1909 neemt Jakob de Jong een grote stap: hij vestigt zich zelfstandig met de N.V. Papierzakkenfabriek De Jong & Co in de wijk Rubroek in Rotterdam-Oost.[13] Naast zijn zakelijke beslommeringen richt hij zich nu intensief op maatschappij en politiek. In 1914 haalt hij als vertegenwoordiger van de ‘vrijzinnig liberalen’ de Rotterdamse gemeenteraad niet. Vervolgens sluiten hij en Nora zich in 1921 aan bij de nieuwe links-liberale Democratische Partij van (prof. mr.) Jan Ernst Heeres (1868-1932), oud-voorzitter van de Liberale Unie, die de conservatieve koers van deze ‘Unieliberalen’ niet langer pruimt.[14] De Democratische Partij staat voor medezeggenschap van werknemers, volledige gelijkstelling van man en vrouw, zelfbestuur in Nederlands-Indië, antimilitarisme (inclusief vervangende dienstplicht), een staatspensioen en strikte scheiding van kerk en staat. Ondanks deze thema’s behaalt de Democratische Partij geen succes bij landelijke verkiezingen, vermoedelijk door de overlap met de uitgangspunten van de veel grotere Sociaal-Democratische Arbeiders Partij van Pieter Jelles Troelstra en Willem Alberda aan de ene kant en de Communistische Partij Holland van Herman Gorter en zijn maten aan de andere. De Democratische Partij blijft, zeker na het overlijden van Heeres, een politieke splinter, die onder verschillende namen en met teleurgestelde dissidenten van elders als voormannen, doorsukkelt tot 1937 om dan volledig van het toneel te verdwijnen.
In Rotterdam nemen Jakobs sportieve activiteiten een nieuwe wending. Hij wordt in 1920 voorzitter van de Rotterdamsche Zeilvereeniging en wedstrijdzeilt jarenlang met zijn, naar zijn echtgenote genoemde, platbodemtjotter Nora op de Kralingsche Plas en bij Rozenburg. In het dagelijks leven bekleedt hij bestuursfuncties in de Doopsgezinde Kerkeraad en de Nooit-meer-Oorlog Federatie, de destijdse vredesbeweging waarin zo’n 32 pacifistische organisaties samenwerken.
Het Emigranten Bureau
Midden jaren twintig bereiken slechte berichten uit Oost-Europa het westen en ze laten ook Jakob niet onberoerd. In de achttiende eeuw heeft zich een grote kolonie doopsgezinden vanuit het Oostzeegebied gevestigd in de Oekraïne onder beloftes van zelfbestuur, behoud van de duitstalige etniciteit en erkenning van de karakteristieke levenshouding. Maar eind negentiende eeuw, en vooral na de Russische revolutie van 1917, volgt hevige discriminatie, vervolging en hongersnood. Grote groepen vluchtelingen trekken naar West-Europa en via Siberië zelfs naar China, veelal met als doel door te reizen naar gemeenschappen van geloofsgenoten in Noord-Amerika.[15]
In 1924 neemt de Kerkeraad het initiatief tot het Hollandsch Doopsgezind Emigranten Bureau, dat zich ten doel stelt de Oosteuropese doopsgezinden financieel en praktisch te ondersteunen. Tussen 1924 en 1930 worden zo’n duizend vluchtelingen in Rotterdam opgevangen en, wanneer Canada en de Verenigde Staten immigratierestricties opwerpen, geholpen door te reizen naar landen als Brazilië en Paraguay. In het bestuur werkt Jakob nauw samen met de predikant-voorzitter Simon Henri Nicolaas Gorter (1885-1967), een achterneef van Herman.
De Jong & Co heeft net een nieuwe fabriek geopend aan de Bosland in het oostelijk-Rotterdamse havengebied en Jakob heeft zijn veertigjarig ondernemerschap gevierd, als hij op 9 maart 1931 overlijdt, vierenzestig jaar oud. Het personeel betreurt ‘onze geliefde Directeur’ en ‘de nagedachtenis aan zijn bijzonder prettige, welwillende en vriendelijke directie moge ons steeds bijblijven’.[16] In een ‘In Memoriam’ in De Zondagsbode prijst predikant Gorter Jakobs ‘persoonlijke zorg voor de emigranten’:
‘Met scheepvaartlijnen en consulaten wist hij streng zakelijke besprekingen te voeren, voor de passanten zelf was hij een en al hartelijkheid. De trein uit Duitschland kon niet zoo laat aankomen, of de Jong stond op het perron om de vermoeide reizigers vroolijk welkom te heeten, de boot kon op niet zoo ongelegen uur vertrekken of hij was tot het laatste aan boord. Men kon het emigranten-hotel niet bezoeken, of Onkel de Jong zat er met allen om hem heen te praten, was er juist geweest of had een bezoek aangekondigd. Werd ons anderen de stroom wel eens wat breed, hij telefoneerde vol opgewektheid: “Ik heb weer veertig Russen!” Het was de Jong een geheel persoonlijke zaak geworden, en men moest het niet wagen hem iets van dit werk te onthouden! Voor de Mennoniten stond zijn huis altijd open en zijn lieve Vrouw en hij hebben soms ook maanden lang aan achtergeblevenen gastvrijheid verleend.’[17]
Zijn begrafenis op 12 maart 1931 op begraafplaats Crooswijk wordt druk bezocht door vertegenwoordigers van de Rotterdamse zakenwereld en de vele organisaties waarvoor hij zich heeft ingezet. Het wereldrecord op de 3000 m. staat op dat moment op 4.58.8, gereden door Oscar Mathisen op 18 januari 1908 op de Frogner-baan in Oslo. Het huidige wereldrecord is 3.37.28 van de Noor Eskil Ervik, gereden op 5 november 2005 in Calgary.[18]
[1] Een eerdere versie van dit artikel verscheen op de website Sportgeschiedenis.nl, op 29 januari 2014.
[2] Bedoeld wordt Mr. S. Salverda.
[3] Het Nieuws van den Dag (18 februari 1886), Tweede blad.
[4] Biografie van de interessante figuur Arij Prins: Uri, Sikko Pieter. Leven en Werken van Arij Prins. Proefschrift. Leiden: Universiteit Leiden, 1935; ‘Ary’ in het krantenartikel is een veelgemaakte spelfout.
[5] Noordegraaf, F.C. ‘Arij Prins, zakenman, schrijver, kunstverzamelaar.’ Scyedam 23, nr. 5 (1 mei 1997): 156-167.
[6] Der Eissport (22 november 1922), geciteerd in: Robbers, Herman, ‘Voorbericht’ bij de tweede druk van Arij Prins’’ In: De Heilige Tocht. Amsterdam: P.N. van Kampen & Zoon, 1922, xv.
[7] De Tijd (17 januari 1887), 2.
[8] Gegevens van deze paragraaf komen uit diverse online bronnen: Open Archieven voor genealogie, de krantenwebsite Delpher, e.d.
[9] Zie: De Liagre Böhl, Herman. Met al mijn bloed heb ik voor u geleefd. Herman Gorter 1864-1927. Amsterdam: Balans, 1996, Hoofdstuk ‘Jeugd’, 19-32.
[10] Jongeneelen, Gerrit H. ‘Jan Marinus Vis: een plaatsbepaling.’ Pdf-download op www.academia.edu/4231254; hij neemt na de dood van zijn vader Jacob in 1888 de leiding over van het Zaanse familiebedrijf, zie www.deorkaan.nl/de-geschiedenis-van-jacob-vis/.
[11] Gegevens uit Nederlandsche Sport 1887-1888; citaten uit NS 7, nr. 292 (3 maart 1888): 11.
[12] Gegevens van deze paragraaf komen uit een reeks krantenartikelen op de Delpher-website.
[13] Idem.
[14] Zie: nl.wikipedia.org/wiki/Democratische_Partij_(Nederland).
[15] Een uitgebreid historisch overzicht onder de titel ‘Internationale doopsgezinde belangen’ is te vinden in: Algemeen Handelsblad (30 november 1929), Derde blad; zie ook: Hoekema, Alle. ‘Hulpwerk: diaconaat bij Nederlandse doopsgezinden.’ In: Crijns, Hub, e.a. (red.). Barmhartigheid en gerechtigheid, Handboek diaconiewetenschap. [Kampen]: Kok, 2004, 80-84.
[16] Algemeen Handelsblad (10 maart 1931), Avondblad, Tweede blad.
[17] De Zondagsbode, Doopsgezind Weekblad 44, nr. 20 (15 maart 1931): 2.
[18] Zie: nl.wikipedia.org/wiki/Lijst_van_schaatsrecords_3000_meter_mannen.
Sorry, het is niet mogelijk om te reageren.