Tot eind jaren veertig bestond het hoofdbestuur van de KVLO alleen uit mannen
Vrijgevochten vrouwen in de gymnastiek
Kees van Tilborg
Aan markante mannen geen gebrek in de geschiedenis van de lichamelijke opvoeding, maar vrouwelijke voorvechters waren lange tijd schaars. Ook bestuurlijk waren vrouwen ondervertegenwoordigd. Tot eind jaren veertig van de vorige eeuw bestond het hoofdbestuur van de Koninklijke Vereniging voor Lichamelijke Opvoeding (KVLO) alleen uit mannen. Dat de KVLO na het vertrek van Jan Rijpstra met Stella Salden voor het eerst een vrouw als voorzitter krijgt, is een uitgelezen gelegenheid om het werk en de betekenis van twee vrijgevochten vrouwen in de spotlights te zetten: Nora Goemans en Jeanne van der Most.
Nora Goemans
Van alle geschiedschrijvers zat W.P. Hubert van Blijenburgh in 1926 het dichtst bij de waarheid toen hij de eerste poging tot het ‘doen beoefenen van de Zweedsche schoolgymnastiek’ toeschreef aan Cornelis Vrij en Nora Goemans. Maar Goemans had toen haar autobiografie Het doel bereikt nog niet geschreven. Dit reis-, verblijf- en cultuurverslag, en recent verworven overige informatie, maken duidelijk dat de meeste credits voor de oorspronkelijk verspreiding inderdaad moeten gaan naar deze twee pioniers.
Slöjdonderwijs
Leonora Susanna Goemans (1876-1967) groeide op in een welgesteld gezin in verschillende plaatsen in België en Nederland. Op haar 18e behaalde zij de acte lager onderwijs. Ze wilde nog niet voor de klas staan en zocht een aantal jaren naar een doel in het leven. Na het lezen van een artikel over de slöjdcursussen in Nääs bij Gotenburg in Zweden, vertrok zij in 1900 in haar eentje daarnaartoe voor het volgen van zo’n cursus.
Slöjdcursussen duurden zes weken en waren bedoeld als (na)scholing voor onderwijzers. De lessen bestonden uit pedagogiek, houtbewerking, tekenen en gymnastiek, inclusief spel. In Nederland was slöjd toen al populair, zoals op de Naamloze Vennootschap Nieuwe Schoolvereeniging (tegenwoordig Cornelis Vrij School) in Amsterdam. Cornelis Vrij (1865-1916) richtte zijn school op in 1898 aan de Vondelstraat en werd tevens directeur. De school was de eerste in Nederland met de rechtsvorm N.V. Zo hadden ouders en onderwijzers ‘hetzelfde belang bij den bloei der inrichting’.
Op de schoolzolder werd slöjdonderwijs gegeven. Als materialen werden karton, riet, klei (pijpaarde), hout en raffia gebruikt. De leerkrachten werden geschoold in Nääs of tijdens slöjdcursussen, georganiseerd door Cornelis Vrij in Nederland. Het gymnastiekonderwijs bestond uit de Duitse gymnastiek.
Vrij en andere Nederlandse Nääs-gangers waren daar echter enthousiast geworden voor de Zweedse gymnastiek. Toen Vrij in 1900 aan de Jan Luykenstraat een nieuwe school opende met een gymnastieklokaal, schakelde hij daarop over. In 1902 nam hij Nora Goemans aan om de lessen te verzorgen.
Eerste ‘Gymnastikdirector’
In Nääs was Goemans de enige Nederlandse in een internationaal gezelschap van 200 personen. Al op de tweede dag werd zij gevraagd als tolk en zo leerde zij snel Zweeds. In haar vrije tijd maakte zij kennis met de cultuur van het land, met de verworven vrijheden voor de vrouw, met de als ‘wetenschappelijk’ gepresenteerde ‘correctieve gymnastiek’, alsmede met honkbal, kaatsbal, slingerbal en korfbal.
Na zes weken beschouwde Goemans Zweden als haar tweede vaderland en besloot ze nog een cursus te volgen. Zo ontmoette zij de Zweedse Anna Alsing, die na de slöjdcursus van plan was in Stockholm te gaan studeren aan het in 1813 door Per Henrik Ling opgerichte (Kungliga = ‘Koninklijke’) Gymnastiska Centralinstitutet (GCI; sinds 1966 Gymnastik- och idrottshögskolan). Daar werd de methode van Ling gedoceerd, die speciaal uitging van een anatomisch- fysiologisch fundament voor de oefeningen.
Alsing en Goemans raakten bevriend en bij Goemans rijpte het plan om zich ook op te laten leiden tot ‘gymnastikdirectör’ of ‘centralist’, zoals afgestudeerden van het GCI zich noemden. Haar verzoek om toelating werd eerst afgewezen, maar met een aanbevelingsbrief van de directeur van Nääs op zak vertrok ze op goed geluk naar Stockholm om de directeur, Lars Mauritz Törngren, te spreken. Goemans sprak haar motivatie uit, haar voornemen om verandering aan te brengen in de starre Duitse gymnastiek in Nederland, en haar bereidheid als tolk op te treden. Törngren was snel overtuigd en gaf haar vrijstelling van het toelatingsexamen. De vriendinnen Alsing en Goemans gingen samen in een ‘doublet’ wonen en studeerden in 1902 af. Goemans was daarmee de eerste Nederlander die in Zweden werd opgeleid tot gymnastiekleraar.
Een half jaar voor haar afstuderen schreef Goemans haar ouders dat zij zich, samen met haar hartsvriendin, zelfstandig in Nederland wilde vestigen. Ze vond zich ‘rijp voor het wakker schudden uit den dommel van al die ingeslapen gymnastiekpieten en -pietjes, die hun armen discipelen alleen maar een hooge borst leeren opzetten’. Zij durfde die stap te zetten, omdat zij van enkele particuliere opleidingsinstituten in Nederland een uitnodiging had om daar na haar afstuderen les te komen geven. Daarnaast had ze aanbiedingen uit New York, Parijs en Londen. Ze weerstond de buitenlandse verleidingen en startte een particulier instituut, met inpandige gymnastiekzaal, aan de Keizersgracht 290 in Amsterdam.
Zweedse (heil)gymnastiek
In het ‘Instituut voor Zweedsche Geneeskundige Gymnastiek en Massage’ verzorgde Alsing hoofdzakelijk de heilgymnastiek en massage. Goemans nam de ‘clubjes’ op zich en gaf daarnaast les op twee particuliere scholen in Bloemendaal en aan de school van Cornelis Vrij in Amsterdam.
De clubjes breidden zich snel uit. Goemans gaf les aan onderwijzers en leerde hen op de hei in Hilversum slagbal, honkbal, korfbal, slingerbal, estafettespelen en dansspelen. Daarbij gebruikte zij, ook dat was nieuw in Nederland, een fluitje: ‘een toovermiddel’ voor de discipline. Goemans werkte ook met psychiatrische patiënten en ze gaf les aan opgeschoten Jordaners op het terrein van het Oude Gasthuis (het Pesthuis) en in Ons Huis, een gemeenschapshuis in de Rozenstraat.
De vriendinnen kregen het zo druk dat ‘de praktijk’ nog binnen een jaar werd uitgebreid met een klasgenote uit Zweden en in september 1903 met een Engelse assistente voor dansgymnastiek. Niet lang daarna volgde nog een Zweedse en samen vormden zij ‘de vijf van het Instituut op de Keizersgracht’. Het werd het middelpunt voor alle in Amsterdam wonende jonge Zweden, met name uit handelskringen. Bij deze vaste kern voegden zich steeds meer Nederlandse mannen en vrouwen met een zelfstandig beroep. Op feesten en bijeenkomsten besprak dit divers samengestelde gezelschap actuele onderwerpen zoals het vrouwenkiesrecht en het socialisme.
Als gevolg van de sterke aandacht voor de gezondheid, de opkomst van het beroep van heilgymnast en de faam van het Instituut gingen meer Nederlanders, met name vrouwen, studeren aan het GCI. Deze vrouwen startten bij terugkeer een particuliere praktijk en daarnaast vestigden zich ook Zweedse afgestudeerden van het GCI in Nederland.
Goemans gaf een succesvolle lezing aan medici en hoogleraren uit Amsterdam en ontving steun van vooruitstrevende artsen. Ze was lid van een commissie voor lichamelijke opvoeding, gaf het boekje Zaal- en klein terreinspelen uit en zag dat een aantal gymnastiekzalen werd verbouwd en geschikt gemaakt voor de uitvoering van de Zweedse gymnastiek. Denk daarbij aan een aantal specifieke oefeningen (bijvoorbeeld de spanboogoefeningen, de oefeningen ‘op den boom’, het ‘doorwinden’) met behulp van typische Zweedse toestellen (Zweedse bank, boombalk en wandrek). Als gevolg groeide de belangstelling voor de Zweedse gymnastiek.
Vanuit haar Instituut heeft Goemans een grote bijdrage geleverd aan de verbreiding van de Zweedse gymnastiek in Nederland. Haar grote ambitie, de introductie van de Zweedse gymnastiek in het openbaar onderwijs, heeft zij echter niet kunnen realiseren. De weerstand van de zittende gymnastiekleraren was te groot en toen zij in 1909 trouwde met de arts-bacterioloog J.F. Basenau kwam bovendien een abrupt einde aan haar propagandistisch werk. Alsing zette het Instituut in Amsterdam alleen voort.
Later in haar leven legde Goemans zich toe op het schrijven van boeken. Zij vertaalde ruim zeventig Scandinavische romans. In 1941 verscheen van haar en haar dochter, de later bekende schrijfster An Rutgers van der Loeff-Basenau, de historische familieroman Het oude huis en wij. Een jaar later verscheen van Goemans Het doel bereikt, waarin ze bovenstaande geschiedenis uiteenzette.
Jeanne van der Most
Adriana Jacoba Frederika Leijerweert (1906-1977) studeerde aan de in 1912 opgerichte Haagse Kweekschool voor Gymnastiek en Heilgymnastiek (vanaf 1951 de Academie voor Lichamelijke Opvoeding, HALO), waar ze sterk beïnvloed werd door de motivatie en het vakmanschap van rector J.H.O. Reys. Ze gaf les op verschillende scholen, maar moest stoppen toen ze in 1932 trouwde. Vanaf dat moment zette zij zich volledig in voor de in 1904 opgerichte Dames Gymnastiek Vereniging Aspasia uit Rotterdam.
Kampioenenkweekster
Van der Most maakte van Aspasia een kampioenenvereniging die vanaf de jaren dertig tot begin jaren zestig in Nederland dominant was op het gebied van de ritmische gymnastiek. Teams en leden van Aspasia werden tientallen malen kampioen van Nederland. Zij won zelf ook vele nationale kampioenschappen, waaronder het eerste individuele kampioenschap ritmische gymnastiek. Aspasia was een voorbeeld voor vele verenigingen en in Nederland tientallen jaren onaantastbaar en ongeëvenaard.
Met haar praktijkgerichte aanpak zette Van der Most zich af tegen de geometrische gymnastiek van die tijd. Ze vond iedere beweging eigenlijk al muziek, en ging uit van de verbinding van ritme en leven. Haar opvattingen en idealen verspreidde ze via honderden demonstraties, cursussen, workshops, lezingen, openbare lessen en trainingen. Jarenlang was zij de ongekroonde koningin van de massale turndemonstraties die in die tijd gebruikelijk waren. Ze reisde stad en land af om de door haar gemaakte oefening met de leden van de deelnemende verenigingen door te nemen. Ze ontwierp haar eigen knotsen, gebruikte speciale kostuums, maakte voortdurend originele choreografieën en kwam steeds weer met nieuwe vondsten.
Tienduizenden mensen hebben genoten van de vele massale oefeningen waaraan zij leiding gaf tijdens de ‘Olympische Dagen’ en ‘Bondsdagen’ van het Koninklijk Nederlands Gymnastiek Verbond. Een hoogtepunt daarvan vormde de gigantische demonstratie bij de afsluiting van het driedaags Jubelfeest ter gelegenheid van het 80-jarig bestaan van het KNGV in 1948. Op de weide van Sonsbeek bij Arnhem leidde Van der Most de oefeningenserie ‘Mooi Holland’ die op vaderlandse melodieën werd uitgevoerd door 12.000 deelnemers.
Als gevolg van al deze activiteiten werd Van der Most, vaak vergezeld door haar team van Aspasia, uitgenodigd voor demonstraties en cursussen in België, Frankrijk, Duitsland, Zwitserland, Zweden, Joegoslavië en Tsjecho-Slowakije. Ze verwierf Europese faam en werd als enige in Nederland uitgenodigd om namens het KNGV vier optredens met een keurgroep te geven tijdens de 2e Lingiade in Stockholm in 1949. Zij ontving daarvoor in 1951 de door Gustav V van Zweden ingestelde Ling-medaille.
Turnen én lichamelijke opvoeding
Binnen het KNGV was Van der Most zeer actief. Tijdens technische dagen van de bond verzorgde zij demonstraties en gaf lezingen. Ze sprak in Utrecht in 1951 over de positie van het KNGV in verband met de internationale ontwikkelingen in het vrouwenturnen. Natuurlijk gaf zij tijdens de Bondsdagen ook les, vaak aan honderden dames en heren tegelijk en samen met Joop Sommer stond zij aan de basis van de eerste Gymnastrada van de Fédération Internationale de Gymnastique, in Rotterdam in 1953.
Van der Most bekleedde ook officiële functies. Ze was leidster van de afdeling west en bondstrainer van het KNGV; jurylid en lid van de Technische Commissie van de F.I.G. en lid van het begeleidingsteam van de Olympische damesturnploeg voor de Olympische Spelen in 1948 in Londen. Van der Most en Joop Wickel gaven in 1959 de kandidaten voor de Europese kampioenschappen en voor de Olympische turnploeg van Rome in 1960, naast de reguliere trainingen, elke veertien dagen extra aandacht voor springen, ritmische gymnastiek en grondgymnastiek. Zij zorgde binnen het KNGV voor de modernisering van het damesturnen en legde de basis voor de internationale vrouwengymnastiek. Dat leidde tot een toename van 10.000, voornamelijk vrouwelijke, leden, waarmee het aantal dames voor het eerst in de geschiedenis dat van de heren overtrof.
Als uitvloeisel van haar werk binnen het KNGV overtrof Van der Most vele anderen in haar invloed op de lichamelijke opvoeding. Ze pleitte voortdurend voor de harmonisch ontwikkeling van de vrouw, eigentijdse ritmische gymnastiek in het onderwijs, en aandacht voor ritmiek en de praktijk van het lesgeven op de opleidingsinstituten. Van 1961 tot 1969 was ze zelf ‘zaalslaaf’ (ritmische gymnastiek) op zo’n instituut: de HALO.
Ook de KVLO maakte gebruik van haar kennis en kunde. Als voorbeeld mag dienen het 100-jarig bestaan van de vakvereniging in 1962. Zo zat Van der Most in de ‘dinercommissie’ en in de ‘demonstratiecommissie’. Op 7 februari 1962 gaf ze zelf een demonstratie ritmische gymnastiek met dames van de HALO. De demonstratie werd bijgewoond door zo’n duizend collega’s en vond plaats in het Haarlemse concertgebouw. En tijdens het jubileumcongres, een internationaal congres over hedendaagse lichamelijke opvoeding, hield zij een referaat en gaf ze een demonstratieles.
Participatie en emancipatie
In de jaren dertig begon het bloeitijdperk van de ritmische gymnastiek in Nederland door de sterke impulsen van de jonge Van der Most. Ze was een onafhankelijke vrouw en haalde het uiterste uit haarzelf. Dat perfectionisme verlangde ze ook van haar omgeving en van haar leerlingen die vaak van ver kwamen. Met haar optredens bracht ze, getuige de vele unieke lovende commentaren in de media, duizenden (huis)vrouwen en (jonge) meisjes in de ban van de ritmische gymnastiek. Ze kreeg ze aan het sporten, ondanks de vaak grote weerstand in hun omgeving. Als geen ander zag en benutte Van der Most de mogelijkheden om via de vrouwengymnastiek de lichamelijke opvoeding en sport voor meisjes en vrouwen toegankelijk te maken. Ze leverde zo een belangrijke bijdrage aan de emancipatie van de vrouw.
Vanaf haar afstuderen streefde Van der Most naar perfectie en beheersing, in combinatie met schoonheid en harmonie. Ze had een intuïtief vermogen tot ritmische interpretatie van de muziek en was ervan overtuigd dat de samenhang van bewegen en muziek meer was dan een wijze van werken. Ze was een visionair en combineerde haar buitengewoon talent met een technisch grote mate van ambachtelijkheid. Bewegen was voor haar meer dan het samenspel van vorm, ruimte en tijd. En ‘naar dat meer’ was ze steeds op zoek. Als resultaat van haar zoektocht voegde ze aan het bestaande iets extra’s toe: een persoonlijke vormgeving aan de ervaring van schoonheid.
Besluit
Van der Most wijdde heel haar leven aan de lichamelijke opvoeding. Ze schreef geschiedenis en werd daarvoor onderscheiden.
Goemans onderscheidde zich slechts één decennium in de frontlinie, maar als gevolg van de beschikbaar gekomen informatie zal een deel van de geschiedenis over het Zweedse stelsel in Nederland herschreven moeten worden.
Bronnen
Nora Goemans
- Basenau-Goemans, Leonora Susanne, en Anna Maria Margaretha Rutgers van der Loeff-Basenau. Het oude huis en wij, 7e geheel herziene druk. Amsterdam: Ploegsma, 1961.
- Bergquist, Theodor. Den Svenska gymastiken, 1813- 1913. Chicago: University of Chicago, 1913.
- Goemans, Leonora Susanne. Het doel bereikt, tweede druk. Amsterdam: Ploegsma, 1943.
- Janssen, Susan, en Mirjam Somers. 90 jaar Cornelis Vrij school 1898-1988. Amsterdam: Cornelis Vrij School, 1988.
- Prospectus van de ‘Nieuwe Schoolvereeniging’, Jan Luijkenstraat, hoek v.d. Veldestraat te Amsterdam.
- Vrij, Cornelis. Het tienjarig bestaan van de school der naamloze vennootschap ‘Nieuwe Schoolvereeniging’: sept. 1898-sept. 1908. Amsterdam: [s.n.]. [1908].
Jeanne van der Most
- Korpershoek, Johannes Martinus Jacobus. ‘De tweede Lingiade. Hoe zij was, wat zij leerde en wat zij betekent.’ In: De Lichamelijke Opvoeding 37, nr. 18 (1949): 376-387. Rijsdorp, Klaas. ‘Jeanne van der Most-Leyerweert.’ In: De Lichamelijke Opvoeding 64, nr. 16 (1976): 524.
- Rijsdorp, Klaas. ‘In memoriam Jeanne van der Most-Leijerweert’. In: De Lichamelijke Opvoeding 65, nr. 13 (1977): 434.
- Sommer, J.H.F. ‘Adriana Jacoba Frederika van der Most-Leyerweert’. In: De Lichamelijke Opvoeding 65, nr. 13 (1977): 435.
- [Visser, E.P. de en C.J. Versteeg.] Plastische gymnastiek. Rotterdam: Dames-gymnastiek-vereniging ‘Aspasia’, [1917].
Overige bronnen
- Canonlo
- Delpher
- Gesprekken met, en informatie van familie van Van der Most: zoon Frits, schoondochter Dorine en kleindochter Amber.
- Gesprekken met, en informatie van Paul Rutgers van der Loeff, kleinzoon van Nora Goemans, Tannie van Rossen- Peute, lid van de keurgroep van Aspasia, Lenie Lens-Gerrietsen, 5x kampioen van Nederland en Olympisch turnster in Londen (1948) en Helsinki (1952), en Karin Jäppinen, bibliothecaris van The Swedish School of Sport and Health Sciences, GIH Library.
Sorry, het is niet mogelijk om te reageren.