Zijn familie zegt: ‘Kornilleke heeft altijd een schone babbel gehad’
De Tour van Corneille Marijnissen
Coen Marijnissen
Het verhaal van de gebroeders Antoon en Albert van Schendel is bekend. Geboren in het West-Brabantse Lage Zwaluwe, met hun ouders geëmigreerd naar Toulouse, wielrennend in de jaren dertig in Frankrijk en als midden-twintigers de sleutel tot deelname van een viermansteam, met Theo Middelkamp en Albert Gijzen, aan de Tour de France van 1936. Het is Nederlands debuut in de Ronde van Frankrijk. Maar in 1965 verschijnt in Revue een interview met Corneille Marijnissen, 25 kilometer verderop geboren in Roosendaal. Hij claimt dat hij de eerste Tour-deelnemer was, al in 1910. Met opmerkelijk genoeg een zelfde soort Frankrijk-connectie. Inmiddels weten we dat het anders zit. Hier uitgebreider dan tot nu toe bekend, het verhaal van mijn wielrennende familielid.
Cornelis Johannes Maria Marijnissen wordt op 6 augustus 1889 geboren in Roosendaal als zoon van Willem Marijnissen, zelf geboren op 25 januari 1864 in Hoeven, vlakbij het wielerdorp St. Willebrord, en moeder Adriana Geertrui de Rooij uit Fijnaart bij Bergen op Zoom. Willem werkt in Roosendaal als kantoorbediende, maar verhuist in de zomer van 1896 met vrouw en kinderen naar Ronchin bij Lille. Korneel en zijn twee oudere broers Franciscus ‘Suske’ (1887) en Johannes ‘Jan’ (1888) worden Cornil (soms iets langer: Corneille), François en Jean, en de familienaam wordt Marynissen.
Een wielrennend drietal
De drie broers komen terecht in een wielerminnende omgeving en worden lid van de Union Sportive de Ronchin. Op 17 juli 1905, nog als tieners, komen ze in het sportblad l’Auto gedrieën voor in de uitslag van de regionale wedstrijd Ronchin-Douai (vice versa) over 60 km. met 63 deelnemers. En niet alleen dat: François wint de race, Jean is 18e en ‘Cornil’ 27e. In 1906 wordt in dezelfde race François 3e en Cornil 11e. Er is zelfs nog een eerdere uitslag, waarbij zich het terugkerende probleem voordoet dat de kranten niet altijd voornamen of voorletters vermelden. Zo wordt op 30 juni 1904 een Marynissen 11e in een ‘preuve cycliste’ in de regio Nord, waarbij Prévost uit Wattrelos de winnaar is.
Het is in elk geval François, de oudste, die zich als eerste aan het grote werk waagt. Op 23 september 1906 wordt hij elfde in Parijs-Tourcoing over zo’n 300 km., afgelegd in bijna elf uur met als eerst aankomende Louis Trousselier, winnaar van de Tour de France van een jaar eerder. Geen kleine koers dus en een fraaie prestatie van François. Op 31 maart 1907 rijdt François Parijs-Roubaix en wordt twaalfde; winnaar is Georges Passerieu, de runner-up van de Tour van 1906. François wordt ‘un courageux régional’ genoemd en brengt bij aankomst een militair saluut aan zijn enthousiaste supporters. Helaas: een paar dagen later geeft de bond hem ‘quinze jours de suspension’ vanwege ‘tirer par une motocyclette’.
In maart 1908 zijn de broers betrokken bij de oprichting van de nieuwe wielerclub Les Vrais Pédaleurs Lillois, met Jean als secrétaire en François als capitaine de route. Cornil rijdt ondertussen zijn eigen resultaten bij elkaar. Achterhaalbaar zijn in elk geval in 1906 en 1907 een aantal top-15 plaatsen en in 1909 een overwinning in Lille-Hesdin en een 3e plaats in Lambersart-Frelinghien, allemaal regionale Noord-Franse races. Vermoedelijk is er meer, maar hij kan niet altijd van zijn broers worden onderscheiden. In elk geval zijn zijn prestaties voldoende om in de belangstelling te raken van de in Parijs gevestigde rijwielfabrikant Cycles Céler.
De Tour van 1910
De achtste Tour de France start op 3 juli 1910 in Parijs en eindigt daar na 15 etappes, steeds afgewisseld met rustdagen, op 31 juli. Winnaar is de Fransman Octave Lapize, tweede de Luxemburger François Faber. Deze editie wordt vooral bekend omdat organisator Henri Desgrange de deelnemers voor het eerst de Pyreneeën-passen voorschotelt.
Op 18 juli 1952 verschijnt er in Nederland in Dagblad De Stem in het kader van de Tour de France van dat jaar (Fausto Coppi zal winnen) een interview met ‘verbluffende verhalen’ van de 63-jarige Bredanaar (‘maar geboren in Roosendaal’) Corneille Marijnissen. Hij weet te melden: ‘Ik was de eerste Nederlander in de Tour de France’, die, schrijft de anonieme journalist, ‘toen nog officieel heette de “Tour de France 1910 Indépendants”’. Corneille kan er boeiend over vertellen, over de zware rondrit van 3000 km., het zoeken naar de plaatselijke smid voor reparaties, het zelf zorgen voor nachtelijk onderdak, zijn gewonde knieën als gevolg van een valpartij en de droge hitte in Zuid-Frankrijk. Kortom, ‘gekkenwerk’, met als resultaat een 31e plaats in het eindklassement. Het artikel besluit met: ‘Tot nu toe is deze prestatie verborgen gebleven, maar thans mag ze als begin van de Nederlandse Tour-historie in de annalen worden opgetekend.’
En dat gebeurt ook, al duurt het even, want het verhaal bereikt pas het grote publiek als een versie ervan in 1965 verschijnt in een Tour-special van het sportminnende familieblad Revue. De 76-jarige Corneille Marijnissen wordt ‘met trots’ gepresenteerd als een ‘vergeten’ deelnemer aan de Tour de France van 1910, 34e (nu) in de eindrangschikking. Zo verschijnt hij ook in twee overzichtsboeken begin jaren tachtig van wielerencyclopedist Wim van Eyle, en op grond daarvan weer in andere overzichten.
De ‘tweede’ Tour van 1910
In 2003 is Remco Plas de eerste die in de SPORTWERELD vraagtekens zet bij Corneilles deelname aan de Tour de France. Die is nergens terug te vinden in Tour-archieven of waar dan ook en Van Eyles suggestie dat dat zou liggen aan de destijds gebrekkige Tour-administratie, is wel een erg vergezochte noodsprong. En Corneilles teksten mogen dan levendig zijn, maar controleerbare informatie, zoals Marseille als etappeplaats en zijn veronderstelde positie in het eindklassement, klopt niet, terwijl ook een toch te verwachten beschrijving van de helletocht door de Pyreneeën ontbreekt. Plas diept uiteindelijk interessant materiaal op van het internet, in de vorm van de in Wenen verschenen Allgemeine Sportzeitung, de 31e jaargang van 1911: ‘Er was in 1910 nog een tweede Tour de France. Van 7 augustus tot en met 4 september organiseerde Peugeot een Tour de France voor onafhankelijke renners. Deze Tour telde 14 etappes, ging over ongeveer 3.000 km en had 526 deelnemers. [En] Marijnissen komt voor in de einduitslag! Maar dan wel als Marynissen en hij werd 39e van 316 geklasseerde renners.’
Nu begint op te vallen waar in 1952 en 1965, al of niet gestuurd door de geïnterviewde, overheen is gekeken en geschreven: een Tour voor ‘Indépendants’, oftewel de Tour de France Wolber-Peugeot, naar de organiserende banden- en fietsmerken die destijds probeerden een concurrerende Tour in het leven te roepen voor Desgranges origineel. Met behulp van de gedigitaliseerde uitgaven van het sportblad l’Auto van het jaar 1910 kan Corneilles sportieve prestatie duidelijker worden nagetrokken. Want die prestatie was er natuurlijk wel degelijk.
7 augustus: aan de start
In de vroege ochtend van 7 augustus 1910 staan 526 deelnemers in Parijs aan de start van de Tour de France des Indépendants. Om 7 uur precies klinkt het startschot tegenover Bistro Gruber bij het Gare de Lyon. De 14 etappes tellende wielerronde van Wolber en Peugeot wordt aangekondigd als een fantastische evenement voor jongeren. Zij kunnen met of zonder hulp van rijwielfabrikanten deelnemen aan een race voor amateurs en professionals om prijzen in geld en natura. Voor de eerste tien van het eindklassement: 1e prijs een auto van het merk Lion, 2 een waardevol kunstobject, 3 een Peugeot motor, 4 een lichte motorfiets, 5 en 6 een Peugeot baanfiets en 7 tot en met 10 een wegtourfiets. De winnaar van een etappe krijgt een Peugeot-motor, daarna vallen er fietsen, chronometers en medailles te verdienen. In plaats hiervan kan men ook kiezen voor contant geld.
Startnummer 501
Een week eerder is in Parijs de Tour de France van Henri Desgrange gefinisht. Het is goed voor te stellen dat de net 21-jarige Corneille Marijnissen heeft gezien hoe daar Octave Lapize de overwinning behaalt. Nu staat hij zelf voor de grootste uitdaging van zijn wielerleven. Voorbereid met een flink aantal banden van het merk Le Neva rond de schouders en een bandenpompje in de fietstas op het stuur, wat gereedschap, flessen koude thee en rijstepap.
De Céler-fabriek heeft hem een fiets ter beschikking gesteld en van de organisatie krijgt hij 1500 gulden (zo’n 3000 francs) startgeld, een niet onaanzienlijk bedrag in die dagen. Daarnaast ontvangt hij nog een ‘dagvergoeding’ van 10 francs per twee dagen, voor banden, gereedschap, eten en hotelkamers. De technische uitvinding van dat jaar is de handrem op het voorwiel. Men rijdt op doortrappers, met een aandrijving zonder derailleur. Bij het afdalen kan het achterwiel worden omgedraaid, zodat men kan freewheelen. Men hanteert het systeem van ‘machines poinconées’, dat wil zeggen gelode of gestempelde fietsen: de onderdelen en fietsen zijn voorzien van een loodstempel en mogen niet worden vervangen.
Corneille rijdt met startnummer 501. Er is aardig wat fotomateriaal van deze ronde beschikbaar, vooral in de vorm van postkaarten. Op de hier getoonde kaart met de vier renners van het Team Céler staat Corneille uiterst rechts, met van links naar rechts in die volgorde zijn Franse ploeggenoten R. Dubourcq, een plaatsgenoot uit Lille, Auguste Bergerioux en Paul Noterman.
De renners starten niet allemaal tegelijk, maar in pelotons. Omdat de organisatoren willen dat deze race onder de meest sportieve omstandigheden wordt gehouden, bieden zij op de helft van elke etappe alle renners een gratis maaltijd aan, ongeacht het fietsen- of bandenmerk. Elk peloton heeft vijftien minuten om te eten en kan daarna de route vervolgen.
Tour des Indépendants 1910
De eerste etappe Paris-Reims wordt gewonnen door de 19-jarige René Guénot uit Chalon-sur Saône; Corneille finisht op plaats 109 en krijgt daarom 109 (straf)punten. Degene die bij aankomst in Parijs het minst aantal punten heeft, zal de winnaar van de ronde zijn.
De tweede etappe gaat van Reims naar Nancy, met als winnaar Emile Wirtz, een goede renner uit Picardië die in 1911 Parijs-Calais zal winnen en ook het nationaal kampioenschap bij de indépendants. Een groep van 26 renners volgt op enkele minuten. Als zo’n grote groep renners binnenkomt, krijgt elke renner het gemiddeld aantal punten van de totale som van de groep. De renner hierna volgt in dit geval op plaats 28. In de uitslag van de tweede etappe komt Corneille achter renner Bouheben, die op plaats 102 eindigt; doorgeteld in de uitslag komt hij uit op de 114e plek.
De Tour des Indépendants 1910 wordt gewonnen door René Guénot met 79 punten; hij wint in totaal vier etappes, wat zijn puntentotaal laag houdt. In 1910-1914 wint hij nog wedstrijden als Marseille- Nice-Marseille, Parijs-Roubaix voor onafhankelijken en Parijs-Lyon. In het eindklassement wordt hij gevolgd door de 24-jarige Parijzenaar Léon Valloton (88 punten) en Henri Pélissier (138 punten). De 21-jarige Henri staat aan het begin van een grote carrière, waarin hij onder andere in de periode 1911-1922 de Ronde van Lombardije, Parijs-Roubaix (elk twee maal), Milaan-San Remo en Bordeaux-Parijs zal winnen; en in 1923 de Tour de France.
Corneille staat na de tweede etappe op 223 punten, daarna behaalt hij achtereenvolgens de plaatsen 44, 36, 41, 62, 97, 59, 36, 85, 64, 115, 75 en tenslotte 43 in de laatste etappe van Caen naar Parijs. Deze relatief regelmatige etappe-uitslagen leveren hem plaats 39 op van de 316 renners die op 4 september 1910 finishen in Parijs. Zijn opgetelde strafpunten komen 54 punten hoger uit dan de 923 punten genoteerd in dat eindklassement. Dit is te verklaren uit ‘opschoonmomenten’ die worden ingevoegd, waarop alle uitgevallen renners worden weggestreept, en de stand in het algemeen klassement herberekend. Corneilles vrienden vervoeren hem per koets naar Lille, waar hij als een held wordt binnengehaald.
Na de Tour
De Tour des Indépendants wordt een jaar later nog een keer verreden, meteen voor het laatst, onder de naam Circuit Français Peugeot-Wolber. De winst gaat naar de 20-jarige Belg Philippe Thys, een voorbode van zijn befaamde drie overwinningen in de Tour de Frances van 1913, 1914 en 1920. De inderdaad jonge leeftijd van de verschillende podiumklanten laat zien dat deze ronde de functie had kunnen hebben van een kraamkamer van talent, een soort vroege Ronde van de Toekomst – maar het is er niet van gekomen.
Corneille zien we in al deze rondes niet meer terug. Zijn fiets van de Tour des Indépendants gaat als pronkstuk van de Céler-fabriek naar het Grand Palais in Parijs waar in december 1910 de 12e ‘Salon de Automobile et Cycles des Sports’ plaatsvindt. Af en toe zien we hem nog sportief terug na 1910. In april 1913 staan ‘les Hollandais Marynissen’ (vermoedelijk Corneille en Jean) vermeld onder de favorieten voor de koers Brussel-Luik, maar het is onduidelijk of ze van start gaan.
Het lot van de Marynissens in het Noord-Franse bloedbad van de Eerste Wereldoorlog is onbekend, maar in 1918-1919 is Corneille in Roosendaal en mogelijk houdt dat daarmee verband. Vervolgens staan de twee broers nog op 17 augustus 1921 in de uitslag (38 respectievelijk 43) van het loodzware Circuit Minier et Métallurgique de Nord et de Pas-de- Calais.
Jean heeft van 1913 tot 1921 een voetbalcarrière bij de Union Sportive de Ronchin, waar hij speelt als middenvoor (‘un bon shooteur’) en teamcaptain, en uitkomt voor diverse regionale elftallen, zoals de Lionceaux de Flandre. Over François is er jaren later heel ander nieuws. Volgens uitgebreide berichtgeving in de Noord-Franse kranten raakt deze ‘industriel hollandais de Lille’ in 1935-1936 betrokken bij een rechtszaak als spil van een groep ‘escrocs’ (‘Marynissen & Cie.’) met verzekeringsfraude door brandstichting in vrachtwagens en bedrijfspanden. Hij wordt veroordeeld tot een forse boete en drie jaar gevangenisstraf, waar in juli 1936 bij het Cour d’Appel de Douai nog eens een jaar bijkomt. Het vervolg van deze zaak, en de gevolgen voor François, zijn verder onbekend.
Courage
In een tweede artikel in De Stem, gepubliceerd op 7 maart 1967, vertelt Corneille nogmaals over zijn deelname als ‘onafhankelijke in de Tour de France van 1910’. Maar hij zegt ook dat een leven als professioneel wielrenner niets voor hem was. Al beschikte hij naar eigen zeggen wel over de ‘courage’ die er voor nodig was, want dat had hij toch wel bewezen. Al was het niet de ‘echte’ Tour de France, bewezen is ook dat hij de eerste Nederlander was die een dergelijke loodzware koers reed. En uitreed. Een ongekende prestatie, in 1910.
Volgens de gemeenteadministratie komt hij op 29 juni 1946 terug in Roosendaal waarvandaan hij in 1951 verhuist naar Breda – een jaar later wordt hij geïnterviewd voor De Stem. Hij werkt met zijn uitstekende kennis van de Franse taal bij een fruitexporteur. Hij pensioneert in 1954 en gaat dan wonen in een pension in de Baronielaan in Breda, tot zijn dood op 5 november 1978.
Sorry, het is niet mogelijk om te reageren.